APPIE BOS

17 september 1929 - 14 juli 2010

Lid in de orde van Oranje Nassau, weduwnaar van Rie Bos - Lassche

"Onze Appie"

Erelid, oud voorzitter, trainer, coach maar bovenal vriend en levensgenieter is 14 juli 2010 overleden.

Appie heeft onze boksvereniging een groot deel van z´n leven zowel sportief als bestuurlijk gevormd. Appie inspireerde velen zowel op het gebied van de bokssport als het overbrengen van de kunst van het ´levensgenieten´.

Op 17 september 2004, zijn 75ste verjaardag, heeft Appie zich bestuurlijk teruggetrokken en zijn taak als voorzitter over gedragen aan zijn zoon Hilbrand.

Want BOS is DOS en DOS is BOS.

Afgelopen maanden werd ons duidelijk dat Appie spreekwoordelijk `de handdoek in de ring zou gooien` het kwijt raken van regie op zijn gezondheid maakte dit voor menigeen begrijpelijk, maar al zo pijnlijk.

We gaan je missen!


Geen geweld op straat, alleen hier in de boksring, zei hij tegen zijn leerlingen. En dan nog: liever mooi boksen dan hard meppen.

Hij had zo’n bloedhekel aan school, dat hij op z’n twaalfde besloot dat hij genoeg wist om zich door het leven te slaan. Letterlijk zelfs: zijn grote passie werd boksen.

Appie Bos ontdekte die sport zo omstreeks zijn vijftiende. In de Enschedese volkswijk Hoge Boekel, waar veel textielarbeiders woonden zoals zijn vader, waren maar twee sporten betaalbaar en populair: voetbal en boksen. Appie begon aan allebei, maar het boksen won.

Zijn moeder (de enige die hem Albert noemde) zag het met lede ogen aan: ik heb altijd gezorgd dat je een mooi koppie kreeg en jij laat dat kapot slaan. Maar Appie zette door, fanatiek, zoals bij alles wat hij deed.

Het was niet het geweld dat hem aantrok, maar de beheersing van lichaam en geest. Mooi, technisch boksen, dat wilde hij. Een goed getraind lichaam werd zijn levenswerk. Hij liet het graag zien. Zelfs toen hij al hoogbejaard was en slecht ter been, liet hij nog graag zijn spieren rollen.

Hij was er ook trots op dat hij nooit iemand knock-out heeft geslagen en dat hij zelf ook nooit k.o. is gegaan. Een blauw oog of een gekneusde rib, oké, dat hoort erbij. Maar het ging hem vooral om snelheid, routine en goed kijken. Eén minuut boksen kost een uur training, zei hij. Een andere wijsheid was: je bokst niet tégen iemand, maar mèt iemand.

Ook al beheerste het boksen zijn leven, het was eigenlijk alleen een liefhebberij. Voor zijn geld moest hij gewoon werken. Als jonge schoolverlater had hij allerlei baantjes, zoals ’snachts werken bij de bakker en overdag kranten bezorgen. Veel leverde dat niet op, en Appie meldde zich bij de grote vaart. De oorlog was net afgelopen en de wereld lag weer open. Dat had als extra voordeel dat hij niet in militaire dienst hoefde. Zeven jaar lang voer hij over de oceanen, het liefst naar (toen nog) Nederlands-Indië waar hij de meisjes zo mooi vond. Op verlof in Nederland kreeg hij verkering, met Rie Lassche, een vriendin van zijn zus. Die verkering ging aan en uit, zoals bij veel varende jongens.

Appie werkte aan boord in de kombuis. Hij begon helemaal onderaan, maar in de loop der jaren wist hij volleerd scheepskok te worden. Slagerswerk, banket, koude en warme buffetten; Appie deed het allemaal.

Toen het weer eens aan was met Rie, raakte ze zwanger. Appie bleef aan de wal, ze trouwden en betrokken een huurwoninkje aan de Wooldriksweg aan de rand van de binnenstad van Enschede, waar ze tot het einde zouden blijven wonen. Ze kregen twee dochters, Alice en Linda, en een zoon, Hilbrand.

Appie meldde zich weer bij zijn boksclub Door Oefening Sterk, waar hij in 1958 zelfs trainer werd. In de loop der jaren zette Appie de vereniging naar zijn hand onder het motto ’Ik doe het zelf wel’. DOS is Bos, en Bos is DOS, zeiden ze bij de club. Na de training liep hij in z’n nakie door de kleedkamer met het kasboek in de hand om contributie te innen.

De glorietijd van Bos/DOS was in de jaren zestig. Ze hadden een compleet boksteam in alle klassen, met zeven boksers in de A-klasse. Gemiddeld kwam DOS twee keer per maand in wedstrijden uit.

Appie bokste zelf ook in wedstrijden en dat hield hij tot z’n veertigste vol. (Volgens sommigen is hij opvallend lang veertig gebleven om zijn afscheid uit te stellen.) Hij kreeg een schommelstoel en een tv als afscheidscadeau. Die tv bleef nog een half jaar in de doos onder de eettafel staan. Voor de schommelstoel had hij ook geen tijd, want bij DOS ging hij gewoon door, samen met mede-trainer Hans Tonnema.

Eén van zijn succesvolle leerlingen en beste vrienden, Dirk Berger, had grote moeite de vijftien jaar oudere Appie te verslaan. Eens wist hij hem alleen eronder te houden door bewust op een gekneusde rib van Appie te slaan. Dat kwam hem op veel gevloek te staan, maar ze bleven vrienden.

Voor Dirk en vele andere jongens was Appie een ’derde opvoeder’, na hun ouders. Appie trainde hen van tenen tot oren. Pas na een half jaar mochten ze de ring in. Ook buiten de training stond Appie klaar voor zijn jongens. Geen geweld op straat, alleen hier in de ring, hield hij hun voor.

Niet iedereen kwam binnen bij DOS. Appie wilde geen ’onguur volk’. Dat kwam hem weleens op kritiek te staan. DOS zou ’elitair’ zijn. Inderdaad, een van Appie’s goede boksvrienden was een chirurg, maar ook die moest in de ring goed opletten om geen klappen te krijgen van een lompenman. Maar ’verkeerd’ volk haakte al gauw af, want Appie liet ze veel te hard trainen.

Appie’s eigen beroepscarrière bleef bescheiden. In 1963, na jaren van losse baantjes, begon hij als kok op de vliegbasis Twenthe. Hij werd beroepsmilitair, want dat betaalde beter dan als burgermedewerker. Bovendien kon hij meedoen aan het militair boksteam, waarvoor hij twee dagen per week mocht trainen. Maar zijn uniform droeg hij nooit. Zijn meerderen wisten dat hij altijd zijn eigen gang zou gaan en militairen weten een goede kok te respecteren.

Appie is altijd korporaal gebleven. Als hij onderofficier had willen worden, dan was scholing onontkoombaar. Voor geen goud zette hij ooit nog een stap in een klaslokaal, zei hij. Hij weigerde ook overplaatsingen, want hij wilde niet weg van zijn boksclub.

In de jaren zeventig kwam er de klad in de bokswereld. Karate en kickboksen werden populair, het traditionele boksen leek weinigen meer te interesseren. De discipline die Appie eiste, stuitte jongeren tegen de borst. Zijn dwingende, harde stem liet geen ruimte voor tegenspraak. Appie begon zich terug te trekken in de hoop dat jongeren de club op hun manier zouden voortzetten. Maar dat gebeurde niet. DOS zakte in elkaar.

Dat kon Appie toch niet over zijn kant laten gaan. Samen met zijn zoon Hilbrand begon hij er weer aan te trekken. De club kwam weer tot leven. Appie ging ermee door tot zijn 75ste. Hij was apetrots op de koninklijke onderscheiding die hij toen kreeg.

Zijn gezin was zijn tweede passie. Ook al had hij het druk met boksen, zijn honderd kanaries, zijn bloementuin op de vliegbasis en zijn moestuin buiten de stad, hij deed vaak nog extra werk zodat zijn gezin niets tekort kwam. Lang werkte hij één nacht per week bij de bakker, en met Kerstmis stond de woonkamer vol met chipolatapuddingen en koude schotels die hij op bestelling in zijn eigen piepkleine keuken bereidde.

Als hij als vrijwilliger een week lang ging koken op een vakantiekamp voor kinderen van militairen die in Duitsland waren gelegerd, dan kwam hij terug met een aanhangwagen vol belastingvrije sigaretten, drank en parfum, verstopt onder een dubbele bodem van piepschuim. Vele jaren gaf dat wat extra inkomen.

Lekker eten was voor hemzelf ook belangrijk. En een biertje hoorde erbij. Als hij te zwaar geworden was voor een wedstrijd, dan trainde hij met een plastic vuilniszak onder zijn kleren om de kilo’s weg te zweten. Of hij ging touwtje springen onder een hete douche.

Voor zijn gezin en later ook de aanhang met kleinkinderen kookte Appie elke zaterdagavond een maaltijd met soep, broodjes, bami, balletjes gehakt en fruit. Het was een traditie die hij tot tien dagen voor zijn dood voortzette.

Met zijn vrouw Rie had hij een lot uit de loterij. Ze steunde hem in alles. Toen ze na een verwaarloosde blaasontsteking erg ziek werd, greep hem dat zo aan dat hij nooit meer heeft gefloten. Dat fluiten van hem was zo kenmerkend geweest. Van verre kon je hem horen aankomen, met zijn kunstig melodieus gefluit. Rie stierf in maart 2009.

Bij hem werd een agressieve prostaatkanker gevonden. Daar legde hij zich moeilijk bij neer. Hoe kan dat nou, met een lijf dat altijd zo gezond is geweest? In februari stond hij bij DOS nog te sparren met jonge knapen. Ook al liet zijn lichaam hem geleidelijk in de steek, hij kocht een nieuwe fiets met een hulpmotortje. Hij verheugde zich op mooie tochten deze zomer. Maar toen hij besefte dat zijn laatste ronde echt bijna voorbij was, koos hij zelf voor een knock-out. Hij ging neer met een glimlach op z’n gezicht.